Hoe maak je een (Egyptische) mummie? Een zeldzame balsemwerkplaats en 31 aardewerken potten geven antwoorden

Dat de oude Egyptenaren hun doden mummificeerden, weet zowat iedereen, maar hoe ze dat deden is veel minder duidelijk. Chemische analyses van mummies hebben een aantal stoffen kunnen bepalen die gebruikt werden en er zijn oude teksten met instructies, maar de oud-Egyptische namen voor de stoffen die daarin vermeld werden, bleven onduidelijk. Een in 2016 opgegraven oude balsemwerkplaats geeft nu antwoorden. In de werkplaats stonden 31 aardewerken potten en schalen met namen en instructies op. Door de residu’s in de potten te analyseren, hebben archeologen heel wat kunnen achterhalen. Een verrassing was dat veel van de ingrediënten van buiten Egypte kwamen, soms van erg ver weg. 

De oude Egyptenaren beschouwden het bewaren van het lichaam na de dood als cruciaal om zich te verzekeren van een aangenaam leven in het hiernamaals. 

Daarom mummificerden ze hun doden, lang voor er enige kennis was over de biologie van bacteriën. Daarbij  werden verschillende substanties op het lichaam aangebracht om het weefsel te conserveren en te verhinderen dat er een lijkgeur vrijkwam, voor het lichaam werd ingewindeld.

De afgelopen twee eeuwen konden wetenschappers enkel speculeren over bepaalde ingrediënten voor de balseming die vermeld worden in oude teksten. “Sinds de ontcijfering van het oud-Egyptische schrift kennen we de namen van veel balsemstoffen, maar welke substantie er achter die namen schuilging, daar hadden we tot nu toe het raden naar”, zei archeologe Susanne Beck van de Eberhard Karls Universität Tübingen (UT), die de opgraving van de werkplaats leidde. 

“Er zijn al talloze studies geweest over de mummificatie bij de Egyptenaren, maar ons gebrek aan kennis over welke substanties achter de verschillende namen zitten en het gebrek aan praktische beschrijvingen, hebben verhinderd dat we meer te weten kwamen”, zei mede-auteur van de studie over de werkplaats Maxime Rageot, een specialiste biomoleculaire archeologie aan de UT. “Nu kunnen we echter antwoorden geven.”

Werkplaats voor het balsemen

In 2016 ontdekte de inmiddels overleden Egyptische wetenschapper Ramadan Hussein immers in de rijke archeologische vindplaats Saqqara een werkplaats van de vaklui die het balsemen en mummificeren van de lichamen uitvoerden.  

De 2500 jaar oude werkplaats lag in de buurt van de veel oudere piramide van Oenas en de nog oudere trappenpiramide van Djoser en ze kon bereikt worden door een 12 meter diepe schacht. 

Ze dateert uit de Egytische 26e of Saïtische dynastie, die regeerde van 664 tot 525 v.C., in een periode waarin de Assyriërs en de Perzen de regionale machten waren en de Egyptische macht afgenomen was. Dat is zo’n twee millennia nadat de beroemde piramiden van Gizeh gebouwd werden in het Oude Rijk en zo’n zes eeuwen nadat farao Toetanchamon, wiens mummie en spectaculaire grafgiften in 1922 gevonden werden, regeerde in het Nieuwe Rijk.

De vondst van een balsemwerkplaats is op zich al uitzonderlijk, maar de Egyptologen hadden ook nog het geluk dat er 31 aardewerken potten en schalen gevonden werden, waarin stoffen hadden gezeten die de mummificeerders bij hun werkzaamheden gebruikten. Meer nog, op de stonden de namen geschreven van de ingrediënten en op een aantal potten stonden ook nog instructies, zoals “om op het hoofd te gebruiken”.    

Chemische analyse

De onderzoekers analyseerden de chemische residu’s in de potten en dat liet hen toe een nieuwe interpretatie te geven van bekende teksten over de mummificering bij de oude Egyptenaren.

“Sinds lang wordt een substantie die de Egyptenaren ‘antiu’ noemden, vertaald als mirre of wierook, maar nu konden we aantonen dat achter die naam een welbepaalde mengeling van erg verschillende ingrediënten schuilgaat, die we met behulp van gaschromatografie en massaspectrometrie konden achterhalen”, zei Maxime Rageot, een archeologe van de UT en de leidster van het analyseproject. In Saqqara bleek antiu een mengeling te zijn van cederolie, jeneverboomolie, cipresolie en dierlijke vetten. 

“Dankzij de talrijke opschriften op de potten zal het in de toekomst mogelijk zijn het tot nu toe onbegrepen vocabularium van de oud-Egyptische chemie verder te ontsleutelen”, zei archeoloog Philipp Stockhammer van de Ludwig-Maximilians-Universität (LMU) München, de hoofdauteur van de studie over de balsemwerkplaats. 

De combinatie van de instructies op sommige potten en de chemische analyse van de inhoud liet de onderzoekers voor het eerst ook toe te bepalen voor welke lichaamsdelen een aantal substanties gebruikt werden. Zo werden drie recepten, met ingrediënten als elemi-olie, bijproducten van jeneverbes en cipres, pistacheboomhars en bijenwas, uitsluitend gebruikt voor het hoofd. 

Andere recepten werden gebruikt om het lichaam schoon te maken en de huid te verzachten. “Ze wisten hoe ze antimicrobiële substanties moesten kiezen en vermengen om een perfecte bewaring van de huid mogelijk te maken”, zei Stockhammer. 

Veel ingrediënten van buiten Egypte

De chemische analyse van de ingrediënten leverde enkele verrassende resultaten op. Zo bleek dat de meeste ingrediënten van buiten Egypte afkomstig waren. 

Veel ingrediënten kwamen kwamen uit de Levant, het oostelijke Middellandsezeegebied, onder meer ceder-, jeneverboom- en cipresolie, teer, bitumen en olijfolie. 

Een echte verrassing was de aanwezigheid van substanties die blijkbaar uit de wouden van Zuidoost-Azië kwamen, op duizenden kilometers van Egypte. Zo was er dammarhars van Agathisbomen, die momenteel enkel groeien in tropisch Zuidoost-Azië, en hars van de elemiboom, dat uit Zuidoost-Azië of tropisch Afrika kwam. Er blijkt uit dat de oude Egyptenaren heel wat inspanningen deden om aan bepaalde substanties te geraken die ze gebruikten bij het mummificeren.

“Dit wijst op het feit dat deze harsen over erg lange afstanden verhandeld werden en dat de Egyptische mummificatie een motor was achter een vroege globalisering en wereldwijde handel”, zei Stockhammer.

“Het balsemen werd uitgevoerd op een goed georganiseerde en institutionele manier”, zei biochemicus en mede-auteur Mahmoud Bahgat van het Nationale Onderzoekscentrum in Caïro.

“Er zijn nog geheimen die ontsluierd moeten worden”, zei Susanne Beck. “Dankzij nieuwe methoden is het mogelijk om nieuw licht te werpen op bepaalde aspecten, niet enkel door nieuwe vondsten te gebruiken zoals deze potten uit Saqqara, maar ook aan de hand van objecten die opgeborgen zijn in musea en verzamelingen.”

De studie van het Duits-Egyptische team is gepubliceerd in Nature. Dit artikel is gebaseerd op een telex van het persbureau Reuters en een persmededeling van de Eberhard Karls Universität Tübingen.  

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *